Poëzie

Ochtendlied van een merel
De ochtend ontvouwt zich aarzelend voor mijn ogen
uit een onpeilbare diepte trek ik mij op
sluimer mijn ogen open
weet: er is geen weg terug van waar ik
vandaan kwam
ik droomde van mijn rivier
bood het water zijn verblindende schoonheid
opgejaagd door de wind - genot achterlatend
droomde ik het water te zijn
uitnodigend – krachtig stromend – de oevers tergend
gedragen door seizoenen
ik droomde mijn lief
oprijzend uit de wassende kracht van de stroming
ontegenzeggelijk mooi en gaaf
geraakt door het ochtendlicht verlangde ik
de onschuld van de rivier
zong een merel op het dak van mijn witte huis met
rode kozijnen over de draaglijkheid van het leven
[voor een merel]
Adagio in Z (compositie met hoofdletters 1)
Ze slaat een arm om hem heen en kust zacht en lachend zijn wang.
Gelaten zie ik door een zucht van IJsselwind het verlangen naar
de zomer, kleurt goudgeel richting najaar
Man met hoed rust zijn ogen, gesloten benen languit.
Het zonlicht legt zijn schitterende licht golvend te kijk
voorbij de Bult van Ketjen, bocht naar rechts, ergens wacht de einder
Vrouw met kind, schaduw biedend vertelt zij van de zon.
Meeuwen wachten op de kade totdat er één opvliegt
krijsend wanneer een broodkruimel de lucht boven het water raakt
Gezichten met blikken van herkenning over de rivier.
Zonovergoten voert de wind een frisse bries vrij door mijn haren
stroomafwaarts legt de geopende oude ijzeren brug de wereld stil
De beiaard in de Wijnhuistoren klinkt helder in de gevleugelde lucht
Een vrouw met cellokoffer op haar rug hoort aandachtig
haar adagio uitwaaiend over de uiterwaarden
Een oude dame staat op, recht haar rug, sluit haar jas.
Haar hond kijkt verlangend op, kent de tijd die het neemt
in het ritme van haar stroming
Requiem voor een dag
De horizon verkleurt in contrastloos grijs
waarin zwartgekleurde vogels met elk hun eigen lied
als requiem voor een dag fluiten zonder verdriet
bij de overgang naar een heilig paradijs
de nacht kruipt voorzichtig in het halfduister
laat het land en de rivier verstild in vertrouwde coulissen
verder bomen langs het water zonder beeltenissen
ontdoet het land in glooiende gebaren van enige luister
ik hark mijn herinneringen bij elkaar
als een tuinman in een te grote tuin het hoofd te zwaar
tot ik er een weg in heb gevonden
de nacht begraaft de dag ik wacht nog even
eer ik opga in nachtelijk leven
en schrijf over de dag, onomwonden.
(met Gelre Cello kwartet – Internationaal Cello Festival Zutphen 2013)
Dooi – Peaceful/Shhh
Sneeuw en uitgestrekt is de wereld
in donkere afwachting, de aarde
toegedekt ongenaakbaar luistert ze de stilte af
wit gevangen verbeeld aan een muur
wacht hij zijn tijd op enig teken van herkenning
voor even een split second warmte van onthaast leven
een wit kleed draagt ze
in gespannen afwachting van enig teken
voor even wat ze uit handen geeft
druppelend de eerste zwarte gaten
een aanval van neergeslagen dooi
en uitgestrekt verstild is mijn wereld
[Voor Miriam Verbeek – Viltschilderij Wintersporen
op muziek van Miles Davis – In A Silent Way]
Door de zoete geur van mijn oliën verleid laaft hij zich aan mij
Ik waande mij in haar hof – dacht mij in haar hof te zijn
tot in de late avond en ik mij wentelde in de nacht
krulden de takken van de sering zich af als haar haren
slingerde de klimroos zich als een hand door haar kruin
de geur van de rode trosroos verbeeldt zich de hare te zijn
verdacht de maan zich de zon te zijn – zo zuiver als zij
dacht de stilte – waarin geen geluid zich roerde
dieper te zijn dan wat zij in schoonheid bewaarde
tot de maan zich keerde van de dageraad
en het licht zich verlangend open kleurde
waarin de ochtenddauw haar schoonheid liet zien
en het licht zich roerde door haar haren
en de tast zich aandiende in haar fluister
en in die geur wist ik haar aanwezigheid
Gelaten zinnen
In de nacht van een heldere volle maan
heb ik sprakeloos het bed in zijn licht opengeslagen
en me ontdaan van ieder kledingstuk
zwanger van vele gedachten weet ik me
door het klamme zweet aangeraakt vol vragen
wat is nou een bobbeltje op een mensenleven
in deze nachtelijke uren souffleert een bries de stilte
liggen woorden ergens in het duister gelaten op mijn tong
onuitgesproken in de geur van de late zomer
de gordijnen laat ik nog even open
in deze nacht in mijn wakkere stilte
schittert het maanlicht in een blik naar binnen
De volgende dag
De volgende dag danst zij
binnen in
de wind
drapeert
luchtig
haar jurk
over de stoel
opent de ramen
voor meer
zwoele
nachtelijke
lucht
ademt in en uit
Nieuwe ochtend
Over de
uiterwaarden hing
een prachtige dichte
zware nevel die in
laaghangende mist overging
over flarden van knotwilgen
meidoornhagen en gekrookt riet
schimmen in een grijsgroen ochtendlandschap
daarboven een grote ronde rode zon
nog beneveld van zijn eigen ochtendgloren